Gemma's levensweg
Gemma Maria Umberta Pia Galgani werd op 12 maart 1878 geboren, als vierde van acht kinderen, te Camigliano, een dorpje in Toscane nabij Lucca. Haar vader was Henrico Galgani. Hij was scheikundige en apotheker. Haar moeder heette Aurelia Landi. Beiden behoorden tot de welgestelde burgerklasse.
Op 13 maart werd Gemma gedoopt in de parochiekerk van de Heilige Michaël. Zij ontving de naam Gemma, hetgeen edelsteen betekent.
Er was nog geen maand verlopen sinds de geboorte van Gemma, toen het gezin zich te Lucca vestigde. Toen Gemma twee jaar was ging zij reeds naar de bewaarschool. Zij bleef er vijf jaar. Gemma’s moeder leerde haar bidden en onderrichtte haar in het geheim de liefde tot de Gekruisigde Jezus. Op de dag dat zij het Heilige Vormsel ontving, 26 mei 1885, hoorde zij voor het eerst een inwendige stem. Op 17 september van dat jaar verloor Gemma haar moeder in de leeftijd van 39 jaar. Gemma ging toen naar de Zita-school te Lucca.
Op zondag 19 juni 1887, negen jaar oud, deed zij haar Eerste Heilige Communie.
In 1890 kwamen de twee zussen van haar vader bij hen inwonen. Het waren haar tantes Helena en Elisa, die Gemma zeer goed aanvoelden en begrepen.
Op het einde van het schooljaar 1893 – 1894 haalde Gemma de hoogste punten en prijzen. Zij behoorde bij de hoogst begaafden. Haar keurige werkschriften worden als relikwie bij de Passionisten in Rome bewaard.
Daarna werd haar liefste broer Gino ziek. Hij studeerde voor priester en had de lagere wijdingen reeds ontvangen. Op aanraden van de dokter moest hij naar huis komen, om thuis te worden verpleegd. Hij had een hoge graad van tuberculose. Gemma verpleegde hem dag en nacht en bereidde hem voor op zijn sterven. In september 1894 overleed hij als een heilige, achttien jaar oud. Gemma, intussen zestien jaar, werd nu zelf ernstig ziek, zodat ook voor haar leven gevreesd werd. Na drie maanden echter was zij buiten levensgevaar. Voortaan hielp zij haar tantes bij het huishouden en zorgde voor haar kleine broers en zusjes. Haar vader kwam door zijn goedheid in ernstige financiële moeilijkheden. Uiteindelijk werd op alle goederen, roerende en onroerende beslag gelegd en het gezin geraakte in uiterste armoede. Niet lang daarna werd hij ziek. Hij stierf op 11 november 1897 in de leeftijd van 57 jaar.
Deurwaarders en politie verzegelden de apotheek en de weinige inboedel. Een van de schuldeisers nam Gemma’s laatste huishoudgeld af. Ze hadden niets meer om te eten. Gelukkig kwam de familie te hulp. Een rijke tante uit Camajore ontfermde zich over Gemma. Garolina Lencioni meende het heel goed met haar nichtje. In die tijd kreeg Gemma twee huwelijksaanzoeken, die zij heel beslist afwees.
Weer werd zij ziek, kreeg hevige pijn in de ruggengraat en nieren. Weken en weken lag Gemma te bed met de hevigste pijn. In die tijd verscheen haar de Heilige Gabriël Possenti. De dokters besloten tot operatieve verwijdering van het niergezwel en langs de ruggegraat tot uitbranding met helse steen. Deze uiterst pijnlijke behandeling werd op Gemma toegepast op 11 januari 1899. Op 28 januari openbaarde zich een nieuw gezwel en de dokters gaven geen hoop meer. Op 2 februari ontving zij de laatste Heilige Sacramenten. Zij zou de nacht niet meer halen, doch stierf zij niet. Die hele maand bleef zij in stervensgevaar. In die tijd verscheen haar de Heilige Maagd. De eerste vrijdag van de volgende maand, twee uur na de Heilige Communie stond zij geheel genezen op. Op 1 mei ging zij een retraite houden.
8 juni 1899 ontving zij de wondetekenen, deze zouden zich gedurende twee jaar, elke donderdagavond acht uur tot vrijdagmiddag drie uur vernieuwen. In september 1900 werd Gemma in de familie Giannini opgenomen als het twaalfde kind. Deze omgeving was een weldaad voor haar. Tante Cecilia werd haar vertrouwelinge. Hier werd pater Germano, Passionist, – gedurende drie jaar – haar leidsman. Het was gedurende die jaren, dat de kwellingen van Satan haar hoogste hevigheid bereikten.
Eens kreeg Gemma toestemming met nog drie andere meisjes een retraite te houden in Corneto bij de zusters Passionistinnen, omdat zij na zoveel mislukte pogingen toch meende geroepen te zijn tot het kloosterleven. De Overste vond Gemma een bedenkelijk geval en schreef aan pater Germano : de drie meisjes kunnen komen, doch Gemma niet vanwege haar ziek zijn.
Daags na Pinksteren in 1902 voelde zij zich uiterst ziek. Gedurende twee lange maanden leefde zij op een slokje wijn. Pater Germano gebood haar, God om genezing te vragen. Zij gemas terstond. Op 9 september echter overviel haar dezelfde ziekte, maar nu met hoge koorts en de 21e september kreeg zij een hevige bloedspuwing. Veel erger nog was de nood aan God.
In oktober kwam pater Germano. Zij vertelde hem dat zij ging sterven. Toen bleek, dat er besmettingsgevaar mogelijk was, bracht men Gemma naar een gehuurd kamertje in de Via della Rosa. Niet ver van Giannini’s huis. Het was 24 januari 1903. Zo werd het maart en Gemma leed verschrikkelijke pijnen. Zij kon sinds twintig dagen niet meer zien, niet meer eten of drinken. Men kon haar bijna niet meer verstaan, zo verzwakt was zij. Het inwendig lijden was het hevigst: ze dacht dat heel haar leven één bedrog was geweest.
Woensdag in de Goede Week werd haar het Viaticum gebracht. Op Paaszaterdagmorgen werd haar het Heilige Oliesel toegediend, door de pastoor der Parochie. Deze begon de gebeden der stervenden te bidden. Toen stierf Gemma, met gevouwen handen en een glimlach op haar gelaat. Zij werd bekleed met het passionistinnenhabijt, een rozenkrans aan de gordelriem, op haar hart het Passieteken en –embleem. Op haar hoofd een kroontje bloemen. Het was Paaszaterdag 11 april omstreeks half twee.
Zij werd begraven op Paaszondagavond te Lucca.
Haar levensbeschrijving kwam in veel talen uit en op haar voorspraak werden vele gunsten verkregen. Vandaar dat zij reeds op 14 mei 1933 – 30 jaar na haar dood – door Paus Pius XI zalig werd verklaard en 2 mei 1940 door Paus Pius XII onder het getal der heiligen werd opgenomen.